De meeste mensen zullen me zielig vinden. Misschien zullen er zelfs zijn die echt medelijden met me hebben. Vroeger kon ik me vreselijk ergeren aan mensen die niet veel beters hebben te doen dan anderen veroordelen met hun argwanende blikken. Maar ja, nu kan ik het ze niet kwalijk nemen. Ik ben het die hier in een of andere ondergrondse kroeg zit met haar hoofd in haar handen. Ik ben het die de ene na de andere tequila achterover slaat en probeert haar leven opnieuw op te pakken.
Voor het eerst in mijn leven heb ik een hekel aan mezelf – of aan wie ik ben geweest. Hoe had ik zo naïef kunnen zijn? Hoe had ik kunnen denken dat de muur die ik om mezelf heen had gebouwd, voor eeuwig zou blijven staan? Sophia noemde het altruïsme, de manier waarop ik Alex altijd op de eerste plaats heb gezet, precies deed wat hij zei. Ik wist echter dat het iets anders was dan dat. Angst. Ik was bang voor de gevolgen die het zou hebben als ik hem niet gehoorzaamde. Nu is er een ander woord in me opgekomen waar ik me tegen probeer te verzetten, maar steeds door een zeurderig stemmetje in mijn hoofd wordt herhaald. Zwakte.
Bij ons thuis lag altijd de nadruk op hoe je op anderen overkwam. Je moest als meisje beleefd zijn, flatteuze jurken dragen – maar niets provocerends, want dat kon bij anderen de indruk wekken dat je geen respect hebt voor de samenleving. Excessief gedrag was uit den boze en ik durfde dan ook nooit tegen een van mijn vaders principes in te gaan. Net als praten over gevoelens een taboe was. Het waren stuk voor stuk dogma’s waar je je als lid van de familie aan diende te houden. Ik was het meisje dat zich altijd voorbeeldig gedroeg en de gasten imponeerde met haar prachtige engelengezang en vriendelijke lachjes. Maar was dat echt wie ik was? Was het niet een soort masker waar ik me achter verschool, zodra het me even teveel werd? Misschien was dat wat Sophia bedoelde. Ik had er tot nu toe nooit echt over nagedacht. Sophia’s gesprekken waren lang en eentonig geweest. Haar lage, saaie stem had het er niet veel beter op gemaakt. Ze probeerde me dingen te laten zeggen. Ze zei dat ze me mezelf wilde laten leren kennen. Nou, ik dacht dat ik mezelf kende, maar zij bracht daar verandering in. Blijkbaar kent zij mij nog beter dan ik mezelf ken. Ze zei dat mijn vader me had geïndoctrineerd met zijn valse verhalen en dat ik daardoor nu last had van een minderwaardigheidscomplex of zoiets. Ze zei het met andere woorden, maar dat was wel wat ze bedoelde. Eigenlijk is dat het enige dat ik heb onthouden van de twee jaar durende periode waarin ik met haar heb gepraat. Ze zei dat ik haar moest zien als een soort vriendin waar ik wekelijks een leuk babbeltje mee kwam maken. Maar zouden mijn vriendinnen mijn familie zo veroordelen? De werkelijkheid is dat ik helemaal geen vrienden heb. Mensen haatten me toen ik nog het knappe, vriendelijke meisje was dat vrolijk door de straten paradeerde. Maar in de periode van Alex’ arrestatie schenen ze me nog meer te verachten. Mensen waren kwaad op me. Vrienden en familie lieten me in de steek, keerden zich van me af. Ze vertrouwden me niet meer, waren teleurgesteld in me. Mensen die ik nauwelijks kende, leken ineens alles van me te weten. Ze zeiden dat ik me ambivalent gedroeg. Ik hoorde flarden van het geroddel als ik voorbij ze liep. “...lievelingetje van d’r vader, maar nu...” “... al die tijd voorgelogen...” “... proberen medelijden van de rechter te krijgen...” “... als ik het voor het zeggen had, was ze allang schuldig bevonden...” Ze hebben nog gelijk gehad ook. En ik heb mijn straf uitgezeten, echt. Het gepraat in de steegjes is gestopt en ik kan weer veilig over straat zonder bang te hoeven zijn dat iemand me iets aan wil doen. Maar het gepraat in mijn hoofd is nog lang niet voorbij. De woorden van de uitspraak van de rechter razen nog elke dag door mijn hoofd. Mijn Alex was een recidivist. Hij had me meegesleurd in zijn zwarte zaakjes. En hij heeft nooit spijt gehad. Nooit. Waarom noem ik hem eigenlijk nog altijd mijn Alex? Komt het omdat ik zelf net zo’n erge crimineel ben als hij? Nee, dat slaat nergens op. Ik heb terecht gezeten, alles is heel eerlijk verlopen. Toch is er iets veranderd. Ook al doen mensen nu vriendelijk tegen me, toch lijkt er altijd sprake te zijn van een soort segregatie. Het is net als dat bij sommige situaties de spanning in de lucht hangt, zo ervaar je op de een of andere manier ook afzondering, alsof het een voelbare emotie is. Ik heb me afgezonderd zonder dat ik er zelf erg in had. Maar was ik daar niet mijn hele leven al goed in geweest?
Ik laat mezelf van mijn kruk af glijden, betaal en loop de kroeg uit. De frisse wind voelt zo veel beter aan dan de bedwelmende lucht daarbinnen. Ik loop door het smalle steegje en kom uit op een groot plein dat op een groepje mensen na helemaal verlaten is. Ik weet niet hoe het kan, maar ik voel me leeg vanbinnen. Het is alsof de tequila’s al mijn gevoelens en gedachten hebben weggespoeld. Toch weet ik dat al die emoties over een tijdje net zo snel weer terug zullen komen. Als een klap, een bonkende koppijn. Sommige mensen zullen het een kater noemen, maar ik weet wel beter. Ik heb het vaker meegemaakt. Ik sprint naar een leeg, houten bankje in het midden van het plein. Het groepje mensen druipt af zonder ook maar een blik op mij te werpen. Misschien is het geen goed idee. Maar wat heb ik te verliezen? Als ik ga zitten, komen de twijfels. Het is al zo laat. Wie zit er nou op mij te wachten? Ik weet niet hoe het komt, waar ik de moed vandaan haal. Ik hoor de telefoon overgaan, lage pieptonen die me de adem ontnemen zolang als ze duren. Dan, na iets dat wel een uur leek te hebben geduurd, hoor ik een krakerige, vertrouwde stem aan de andere kant van de lijn. De stem klinkt vragend, maar hoopvol. ‘Lieverd?’